Kennis, beweringen, meningen, gedachtes en waarnemingen komen voort uit het Nous. Alles wat gedacht wordt of kan worden – en leidt tot een bewering ‘dit is…’ - is voorbehouden aan bewuste entiteiten (zielen) binnen het domein van de Geest. Ze zijn als zodanig altijd ook door het Ene geraakt of verlicht, want - zo stelt Plotinus - ‘wat kan iets zijn als het niet één is?’ Vandaar dat op kennisniveau de wil of intentie aanwezig is om ervaringen en gebeurtenissen ‘op begrip’ – tot een geheel – te brengen. Dit gebeurt in de ziel (de psyche) via het discursieve denken.
Geest kan velden scheppen met tijd en ruimte. Geest kan uitdijen en inkrimpen, plooien en strekken zonder vooropgezet plan. Er is geen ander doel dan de dynamische blinde wil om meer eenheid te creëren. In die eenheid schuilt het goede en de schoonheid.
In de plooien en rondwervelende velden kunnen tijdelijke, min of meer gestolde ‘geestmodificaties’ - zielen - opduiken die met elkaar kunnen interfereren en interacteren; deelnemen aan het goede, participeren met het hogere (goddelijke).
Geest is niet zelfbewust, maar maakt bewustzijn mogelijk voor entiteiten die op een bepaalde manier, in een bepaalde ruimtetijddimensie ‘(af)gestemd’ zijn om een deel van de werkelijkheid te ervaren. In de interactie tussen Geest als Algemeen Bewustzijn (Mind at Large) en individueel (gedissocieerd, onthecht) bewustzijn (ziel) spelen aspecten zoals: aandacht, (vrije) wil en intentie.
Onze ervaringswereld is het gevolg van de wil van Geest om zich kenbaar te maken. Wij hebben als bewuste entiteiten een zelfbetrekking[1] tot de Geest (en dus indirect met het Ene). In die zelfbetrekking zijn we tijdelijk een (subjectieve) dissociatie; een afsplitsing of exaltatie van de grondende (Subjectieve) Geest[2]. Wij zijn ‘alters’ van de Geest, oftewel een twee-heid (van identiteit en andersheid).
En precies in die tweeheid (of twee-eenheid) ontvangt het denken de kracht en de wil om eenheid na te streven. Dit voltrekt zich tijdens interacties (met communicatie en informatie- uitwisseling) met andere entiteiten en zo ontstaan (uit chaos) nieuwe complexere werkelijkheidsvelden. Het kan gezien worden als een creatief proces omdat uit het aanbod van mogelijkheden nieuwe (complexere) mogelijkheden ontstaan[3].
Hoe groter de complexiteit, hoe meer samenhang[4]. Hoe meer recht wordt gedaan aan het eenheidsprincipe hoe meer stabiliteit en rust. [ Is dit een negentropisch proces? Is entropie een materialistische illusie?]
Alles wat we waarnemen heeft een wilsaspect. waarnemen vereist aandacht en intentie. In de waarneming (ervaring/experience) duikt de werkelijkheid op, toont de wereld zich en laat de natuur van zich horen. Hiervoor moeten we open staan. Pas in de bewuste ervaring ontstaat de werkelijkheid. Vandaar dat Plotinus de mens als schepper van de wereld ziet.
Het Ene als middelpunt van een oneindige, onbegrensde geestelijke sfeer die alles bevat (behalve het Ene) straalt uit naar Geest en de Geest is voortdurend naar binnen gericht op het Ene. De Ziel (met het discursieve denken) is een neerslag (hypostase) van Geest en kan in haar gerichtheid variëren van buiten naar binnen en vise versa. De ervaring van veelheid is in feite te danken aan een afdwaling van het eenheidsprincipe. Dit is de prijs die de Geest moet betalen om Zichzelf (als eenheid in veelheid) bewust te maken via de ziel.
Vanuit iedere ‘positie’ in de Geest is het Ene transcendent. Het Ene is het binnen én het buiten: het binnenstebuiten. Het Ene is én het hoogste en onbereikbare eindpunt (buiten het bereik van de Geest) én het beginpunt; het absolute fundament en dus het onbereikbare binnenste van de geest. Zoals iedere cirkel een middelpunt heeft dat zelf geen onderdeel uitmaakt van de cirkel.
Gedacht als ‘hoogste’ stelt Plotinus het Ene gelijk met het Goede en dat is het middelpunt van alles en het hoogste voor de ziel. Geest dijt uit en krimpt in, cirkelt rond en wervelt buiten tijd en ruimte: centrifugaal naar buiten, centripetaal naar binnen. Het absolute binnenste (het Ene) verlicht als het ware (sic) alles daar omheen, maar kan nooit bereikt worden. Zo is er ook geen concreet of formeel ‘buitenste’ dat naar binnen gehaald kan worden.
We weten uit de klassieke natuurkunde dat een centrifugale kracht niet bestaat (het is een schijnkracht). Alles wat zich niet rechtlijnig beweegt, wordt aangetrokken door een centripetale, middelpuntzoekende kracht. Dit geldt ook nog voor de Einsteins algemene relativiteitstheorie waar zwaartekracht (massa) de structuur van ruimte en tijd beïnvloedt (vervormt). Vanuit het gezichtspunt van een object in een krachtenveld lijkt het of hij een middelpunt vliedende – naar buiten gerichte - kracht ondervindt.
De idee van afstoting en aantrekking (en causaliteit) gaat echter niet meer op voor de kwantumveldtheorie; daar zijn geen lokale krachten aanwijsbaar. Entiteiten kunnen niet in plaats en tijd worden vastgesteld. Waar en hoe ze opduiken is een kwestie van waarschijnlijkheid. Zie hier de analogie met de structuur en dynamiek van Geest.
De kwantumwereld is - net als Plotinus’ domein van Geest - dynamisch en holistisch: alles is verstrengeld, non-lokaal, non-duaal, niet causaal, onbepaald en onvoorspelbaar. De klassieke fysica is – principieel! - niet in staat om dit soort vreemde verschijnselen te verklaren. De kwantumfysica daarentegen blijkt veel geschikter te zijn als model om de werkelijkheid als ‘fundamenteel mentaal’ te onderzoeken en beschrijven.
In de kwantumwereld zijn gebeurtenissen, fenomenen en objecten slechts met behulp van mathematische (formele) waarschijnlijkheidsfuncties te beschrijven. De onderliggende werkelijkheid als Geheel is complex en per definitie onkenbaar. We kunnen de werkelijkheid (de waarheid) slechts met formele abstracties beschrijven en talig met behulp van metaforen trachten te duiden.
Geest is het ‘beeld’ van het Absolute (het Ene). Ziel is het ‘beeld’ van Geest. Beeld is ‘het laten verschijnen’ (openbaren) van het op zich onzichtbare.
Geest omsluit (bevat[5]) veelheid én identiteit, tegenstelling én eenheid,eeuwigheid én tijdelijkheid en streeft als Veel-Eenheid naar volmaakte Eenheid. Dit streven komt uit het Ene en uit zich als ‘dynamische activiteit’ (energeia).
Geest wordt, vanwege Haar gerichtheid op het Ene, gekenmerkt door turbulenties waarin ‘mogelijkheidsvelden’ voortdurend in en over elkaar schuiven (plooien; in- en uitvouwen).
De wil tot Eenwording maakt het mogelijk dat in de ontvouwing en ontplooiing (in het binnenste-buiten) de Ziel ontstaat.
Ziel is Geest op een onvolmaakte (gebrekkige) wijze; geestig. Tijdens het vouwen en plooien verschijnt ‘geestigheid’; het denken, waarnemen, ervaren en het bewustzijn: dat wat wij ‘mentaal’ (mentale activiteit) noemen.
Geest zet haar Veel-Eenheid uit-een – legt uit – via de Ziel (psychè)
Het wezen van de Ziel is het denken. Ook het denken heeft de dynamiek van ontvouwen en aanschouwen, maar dan wel op een ander - lager - niveau dan Geest. Bezielde wezens zijn verder van het Ene verwijderd, maar worden er nog steeds door belicht (beroerd). De Veel-Eenheid van Geest wordt door Geest in de ontvouwing aan/in de bezielde entiteiten uiteengezet.
Dit veroorzaakt een denken (bewuste activiteit) met een dubbele beweging:
1. Naar ‘boven’ of ‘buiten’ als aanschouwing van Geest als al-eenheid (dus niet als innerlijke aanschouwing van Eenheid, zoals Geest ten aanzien van het Ene wel vermag).
2. Naar ‘onder’ of ‘buiten’ als discursief denken op veelheid gericht: uiteen-zettend, interpreterend, verbeeldend, vanuit de zintuigen ‘voor de geest halend’, etc.
Probleem
Het denken gaat dus gepaard met bewustzijn[6]. Geest is echter het absolute Onbewuste. Hoe kan bewustzijn dan in de levende wezens opduiken? Vanwege het Eenheidsprincipe moet het bewuste als mogelijkheid ‘in’ Geest huizen. Dit bewustzijn is géén Zelfbewustzijn van geest, maar manifesteert zich in de ontplooiing van veelheid die door (tijdelijke) bewustzijnsentiteiten kan worden ontvangen. Het is een manifestatie c.q. demonstratie van de vitaliteit en volmaaktheid van Geest die zich in de Ziel voortzet. In ieder levend wezen huist het streven om de ervaren veelheid (verschillen en tegenstellingen) tot eenheid te brengen. De ontvouwing van Geest herhaalt zich als het ware in de levende bewuste wezens waardoor identiteit én veelheid in een creatieve wisselwerking voortdurend nieuwe perspectieven mogelijk maken.
Geest blijft tijdens haar ontvouwing van veelheid steeds Veel-Eenheid: eeuwig
Ziel is altijd eenheid én veelheid àontvouwt zich temporeel
Ontvouwing van de Ziel (psychè) kan gezien worden als de speurtocht[7] naar eenheid in de veelheid (het goddelijke). Zo ontstaat de wereld van de zintuigelijke verschijnselen en de natuur (physis). Doorheen de ervaring van veelheid, vergankelijkheid en veranderlijkheid wordt de eenheid van lichaam en geest (individualisering) gevoeld en nagestreefd.
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Met ‘materie’ wordt in het Griekse denken geen stoffelijk, fysiek ding bedoeld. Materie is amorf, inhouds- en betekenisloos en kan niet ‘bestemd, bepaald of gekend’ worden. Materie is volgens Plotinus het laagste niveau van bestaan (zijn). Het is het substraat[8] van de fysische wereld zonder vorm of kwaliteiten.
Vraag: Welke ontologische status heeft materie dan?
Antwoord: Onvolmaaktheid, instabiliteit, vergankelijkheid en gebrek aan geest (zijn).
Omdat het zijn van materie geestloos is, ligt het voor de hand om dit het ‘kwaad’ te noemen (Zie verderop p.10).
Materie is in alles het tegengestelde van het Ene (het Goede).
Probleem: hoe kan dit met het eeuwige licht van het Goede)in overeenstemming worden gebracht? “Wat kan iets zijn als het niet één is?”
De onbepaaldheid van materie is voor Plotinus het fundamentele ‘niet-zijnde’ (ontôs mê on) op een manier dat het ‘buiten het ware Zijn in het niet-zijn bestaat”. Dit is uiteraard niet gefundeerd in Geest, maar alleen door het denken voorstelbaar. Materie is ‘niets’, maar bevat de mogelijkheid om iets te worden. Materie heeft geen intrinsieke kwaliteiten – materie is vormloos, onbepaald en zonder essentie – maar dient als substraat of ontvangstruimte (met een leeg projectiescherm) voor vormen en eigenschappen waardoor de fysische wereld ontstaat.
Materie is een complex en paradoxaal concept.
Materie is een product van de private inbeeldingskracht en als zodanig misleidend en fout: ontologische en epistemologische vluchtigheid. Materie ‘an sich’ bestaat niet, is slechts schijn. Materie is principieel onkenbaar[9]. Toch lijkt de ontmoeting met materie ‘echt’ en daarom is het vanzelfsprekend om hierin de waarheid te zoeken. Dit leidt tot een paradoxale situatie:
- Materie ‘bestaat’ als ‘het ontbreken van zijn (Geest)’, als ‘niet-bestaan’.
- Materie is inactief. Het genereert zelf niets, maar ‘het doet iets met je’ als je ermee
in aanraking komt. Bovendien is het als substraat ook niet geheel passief of inert
omdat het ontvankelijk is voor ideeën en de actieve principes van de ziel; een
voedingsbodem waarin iets geplant kan worden; een beeldscherm voor projecties
van de Geest.
De ziel als (tijdelijke) onthechting van Geest is een product van Geest en in die zin wél een activiteit, namelijk als denkbeweging t.g.v. de onthechting van de Geest. In de afwending van Geest kan materie als geestloos niet-zijnde gedacht worden; in de afwending (onthechting) zit de onbepaaldheid van materie. Het onbepaalde, onbestemde is irrationeel (niet te duiden) en dit leidt tot een niet aflatend streven (wil) van de ziel om zichzelf (als eenheid te bepalen. Zo ontstaat de ‘eerste andersheid’ uit de afwending of onthechting van Geest (als totale eenheid) en zo wordt de materiële wereld geschapen (door de spontane vrije wil tot zelfbestemming, individualisatie).
Materie verleidt het denken (de geest) omdat het – in zijn concretisering - aan de complexe werkelijkheid ontsnapt. Zo wordt de dingen voor de geest gesimplificeerd als schijnbestemming of als bepaaldheid. Volgens Plotinus kan de ziel zich op allerlei niveaus t.o.v. Geest bevinden.
Ik zie de ervaring van de fysieke werkelijkheid als een gevolg van de onthechting van onze geest van Geest. Er zijn verschillende graden (niveaus), verschillende onthechtingstoestanden. In de laagste (zijns)toestand (van de vegetatieve ziel, de natuur of physis) – daar waar de onthechting van Geest het grootst is - ontstaan concrete ‘fysieke lichamen’. Deze ‘stoffelijkheid’ is echter een product van het geesteslicht van de ziel tijdens haar spontane afwending van Geest – tijdens het individualiseren (als andersheid). In deze afwending en individualisering ontstaat de zintuigelijke wereld van materialiteit (en het kwade).
De ervaring van de mens als stoffelijk organisme is een gevolg van zintuigelijke waarneming en levert dus – net zoals alle irrationele affecten – een schijnbeeld op.
Wat de mens bewust waarneemt, zijn niet de stoffelijke dingen zelf, maar innerlijke (private) afbeeldingen. Dat wat bewust wordt waargenomen, is altijd al mentaal (onstoffelijk).
De mens, samengesteld uit lichaam en geest, kan volgens Plotinus uiteraard geen eenduidig wezen zijn. Hij kan niet als geheel gezien worden omdat ‘stoffelijkheid’ een niet-zijnde is. Het idee
van eenheid ontstaat doordat de ziel een mentale afbeelding vormt van een lichamelijk organisme dat zijn immanent georganiseerd principe structureert en beleeft, zodanig dat uit dat beeld het lichaam als een geheel (als een eenduidig wezen) verschijnt. In dit zelfbewustzijn verschilt de mens van het dier. Dieren nemen ook objecten waar, maar zij hebben geen (zelf)reflectie en zijn zich niet werkelijk bewust van hun waarneming[10]. Waarnemingsobjecten zijn dus in ónze bewuste innerlijke waarneming als mentale voorstellingen ‘werkelijker’ (meer waar) omdat ze dan meer ‘op zichzelf’ bestaan. Zonder bewuste waarneming is er überhaupt geen werkelijkheid. Op grond hiervan bepaalt Plotinus het eigenlijke zelf of het ‘IK’ (ego) van de mens.
De bewust geworden innerlijke waarneming (ervaring) is ‘het mijne’ (das Jemeinige) omdat het een handeling is die ik voltrek, maar dit is niet per se het IK of het eigenlijke zelf dat Plotinus bedoelt. Het eigenlijke zelf (IK) is de drager (het subject) van alle waarnemingen en voorstellingen, maar ook en vooral de uitvoerder/acteur van het discursieve denken en oordelen[11]. De discursieve denkende ziel is dus de ‘eigenlijke mens’, resp. het eigenlijke IK (als zelfbewustzijn)[12].
Volgens Plotinus is de mens een wereldwezen dat de kenbare en zintuigelijke wereld in zijn individuele totaliteit samenvat en bij elkaar brengt. De ziel is veelheid, ja alles: het hoogste en het laagste tot aan de grenzen van ieders leven.
Ieder van ons is een intelligibele wereld met een ziel in diverse geestestoestanden, die bereik van hoog tot laag bestrijken.
De kenbare wereld bereiken we met de geest. Met ons geestelijk deel verblijven we in de ‘bovenwereld’. Op het laagste niveau zijn we gebonden aan de fysieke wereld, maar deze wordt nog wel gevoed, belicht of gewogen door het discursieve denken. Daarom stelt Plotinus dat de mens (als ziel, als bewustzijn) bepaalt wat wereld is.
Als denkend zelfbewustzijn is de mens met Geest verbonden en neemt hij deel aan de kenbare wereld die fysiek gerepresenteerd wordt. Op deze manier zijn alle niveaus van de werkelijkheid in de mens aanwezig.
Het goede is gericht op het geheel-maken: het verenigen. Het bevat de intentie om eenheid in veelheid te scheppen, om verschillen te laten verdwijnen.
Het kwaad heeft uitsluitend aandacht voor verschillen. Het heeft de intentie om veelheid te handhaven en onenigheid
te veroorzaken i.p.v. eenheid na te streven.
In de uiterste (maar nooit volledige) onthechting van Geest kan het discursieve denken het kwaad primair stellen. De ziel heeft dus de vrijheid om het kwade toe te laten; dit uit zich voornamelijk en in eerste instantie in het materiële, want materie is gebrek aan eenheid. Materie is de uiting (en de representatie) van verschillen en van vergankelijkheid en wording.
Het kwaad is volgens Plotinus niet intrinsiek ‘slecht’ of ‘boosaardig’; het moet niet moralistisch worden opgevat. Het kwaad is de bron en het gevolg van de imperfectie, de corruptie, de onthechting, het verval en de beperktheid van de fysieke wereld. Materie is het verst verwijderd van het Ene en daarmee in strijd met het eenheidsprincipe; het ontbreekt aan vorm en orde. Materie is als zodanig een obstakel voor de ziel in haar streven naar het Goede. Het kwaad weerstaat de perfectie en is zo de bron (het principe) van wanorde en verval.
Plotinus benadrukt dat materie niet ‘kwaad’ in absolute zin is. Het is een noodzakelijke voorwaarde voor het bestaan van het stoffelijke universum waardoor - tijdens de ervaring van tegenstellingen en verschillen – het goede en het schone zich kunnen manifesteren.
Zoals eerder gezegd zijn alle niveaus van Geest in de Ziel en dus in de kosmos en de mens aanwezig. De mens kan in materie ‘schoonheid’ ervaren (via uiterlijke én innerlijke waarneming cq. bewustwording). Materie kan verleidelijk zijn, maar de vergankelijkheid ligt altijd op de loer. Door vergankelijkheid te ervaren (laag) kan de notie van eeuwigheid opduiken (hoog). Ervaring met het gebrekkige, afschuwelijke of ziekelijke kan leiden tot de idee van volmaaktheid of schoonheid. De ontmoeting met materie (in de fysieke wereld) is een ervaring met het laagste niveau van de Ziel, maar via waarneming ervan (uiterlijk en innerlijk) kan de weg naar het hogere gevonden worden.
De fysische wereld ontstaat door interactie van materie met de verschillende vormen die de Ziel vrijgeeft. Met de Ziel als intermediair tussen Geest en materie (hoog en laag) ontstaat de waarneembare, zintuigelijke fysieke wereld. Fysische objecten zijn samengesteld uit materie en vorm. Vorm zorgt voorstructuur, eenheid en doel. Materie is de onderliggende potentie om vormen aan te nemen en te concretiseren. De wereld is een onvolledige en dus imperfecte weerspiegeling van de hogere (mentale) werkelijkheid. Terwijl de vormen in het Intellect eeuwig en onveranderlijk zijn, is de fysieke manifestatie daarvan onderworpen aan verval, beperking en verandering. De aard van materie is instabiliteit en gebrek, en bestaat alleen bij de gratie van ‘het hogere’: de Geest ( het nous) in Haar queeste naar het transcendente (het Ene) aldus participerend aan het Geheel van kosmisch Bewustzijn.
De vrije wil van Geest is absoluut; processen (onthullingen) in het geestdomein zijn door niets gedetermineerd. Dit betekent dat die processen noodzakelijkerwijs volkomen willekeurig zijn. De vrije wil van de mens (of ziel als uitstulping van Geest) is wél gedetermineerd; hij wordt immers bepaald door wat zich willekeurig in Geest afspeelt.
De unieke positie van de mens uit zich volgens Plotinus in de vrijheid. Vrijheid verbindt de mens niet alleen met Geest, maar ook daar nog bovenuit met het Ene (het Absolute). Het Ene is zowel de ultieme grond als de oorsprong van vrijheid.
In de geïncarneerde ziel wordt vrijheid weliswaar beperkt door de wetmatigheden van de natuur, maar niet opgeheven. Zonder lichaam is de ziel meester over zichzelf. Mét lichaam zijn er omstandigheden, die de vrijheid om (spontaan) te handelen beperken.
Voor Plotinus betekent vrijheid van de mens[13]
‘uitsluitend volgens de wetten van het eigenlijke zelf handelen’. Het uiteindelijke streven (de onderliggende drijfveer of wil) is: terugkeer naar het domein van Geest (als allesomvattende samenhangende eenheid = het Goede, zonder restricties).
[1] In de dissociatie (onderscheiding) van Geest.
[2] Mind at large = universele Subjectiviteit = kosmisch Bewustzijnsveld. Dissociatie hiervan is als de golven, wervelingen en draaikolken van een zee; ze maken als ‘exaltaties’, verstoringen of tijdelijke configuraties nog steeds deel uit van de Subjectieve Zee.
[3] Peter Sloterdijk: Creativiteit is de subjectieve productie of synthese van iets nieuws uit chaos.
[4] Dit is paradoxaal want die samenhang zal in de complexiteit als geheel nooit te vatten zijn door een onthechte ziel. Samenhang wil niet zeggen dat er ook eenheid is.
[5] ‘Bevatten’ moet hier niet opgevat worden in epistemologische zin. Geest kent zichzelf niet, heeft geen zelfbewustzijn.
[6] De mens heeft ook zelfbewustzijn en meta-bewustzijn. Hij is zich bewust dat hij bewust is.
[7] Herhaling van de volmaakte beweging van Geest in haar aanschouwing van het Ene. In de herhaling toont zich de macht van het Ene dat niet alleen veelheid in bewuste entiteiten creëert, maar ook de eenheidsdrang van die pseudo-gedissocieerde individuen blijft stimuleren.
[8] Een voedingsbodem waarop iets kan inwerken; het bevat de mogelijkheid iets te worden.
[9] Dit is vergelijkbaar met de aanschouwing van het Absolute (het Ene), maar dan als radicale negatie van alle zijnsbepalingen en door ontkenning van de zelf overstijgende capaciteiten van het denken. Materie is weliswaar ‘leeg’ van alles, maar geen passief projectievlak waar afbeeldingen op kunnen verschijnen. Als een idee of vorm ontvangen wordt, lijkt het alsof ‘het ding zo bestemd is’. In de schijnbestemming van materie verdwijnt steeds opnieuw iedere betekenis zodat dóór het ontologische defect, doorheen het kwade, doorheen de irrationaliteit en via de onbepaaldheid het omgekeerde (de ratio, de geest) ontwaard wordt.
[10] Plotinus maakt een onderscheid tussen innerlijke waarneming en waarneming van ‘uiterlijke fysieke’ objecten. Innerlijke waarneming is een zuivre intellectuele handeling van de ziel; deze is waarachtiger, werkelijker dan de uiterlijke waarneming omdat ze - vrij van affecten – zuivere vormen (eidê) kan aanschouwen. Uiterlijke waarneming is dus een afbeelding van de innerlijke omdat daar gematerialiseerde vormen worden waargenomen die door de natuur op grond van immateriële vormen gecreëerd zijn.
[11] Vergelijk met Heideggers fenomenologie. Het hele menselijk bestaan is in zekere zin verstaan (Verstehen). Waarheid is voor Heidegger "onverborgenheid" (alètheia): de waarheid van iets komt tot stand doordat het "Zijn" het zijnde laat zijn zoals het is en haar dus aanwezig maakt, terwijl het Zijn zelf afwezig blijft. Ook hier kan het deel (zijnde) niet los gedacht worden van het geheel (Zijn), hoewel er wel sprake is van een ontologische differentie.
[12] Bewuste waarnemingen en voorstellingen zijn wel van mij, maar behoren niet tot mijn IK. Mijn geest kan spontaan discursief denken terwijl waarnemen en ervaren op een relatie met andere entiteiten aangewezen is.
[13] De vrijheid van Geest is grondeloos en grenzeloos.
< Terug