In welke modus kan een ethisch imperatief nog in een moderne tijd sturend of leidend zijn? Wanneer is het een soort bevel dat een onvoorwaardelijke uitdaging tot stand brengt? Een imperatief waardoor wij eigenlijk – in de heideggeriaanse zin dat het ons eigen leven aangaat - overvraagd worden, waaraan we naar menselijke maatstaven niet kunnen voldoen, maar toch uitgedaagd worden om eraan te werken. Is het zoals Nietzsche stelt, dat de mens zich alleen kan ontwikkelen door zich op het onmogelijke te oriënteren?
Als onze geboden, verstandige eisen en normen veronderstellen steeds al een hyperbolische spanning die ontstaat uit een onuitvoerbare, onvervulbare en onontkoombare aanspraak (Anspruch). De mens is a priori het dier waarvan teveel verwacht wordt. Zelfs de meest succesvolle, creatieve of grootmoedige mens zal moeten toegeven dat hij minder geworden is dan eigenlijk mogelijk was. Als doorsnee Übertier blijft de mens – door ambiguïteiten gekweld en door hogere doelen aangespoord – op zichzelf achter. Hij zal nooit aan alle eisen kunnen voldoen. Zelfs niet in het tenue van de overwinnaar of in het gewaad van de kardinaal.
De enige
autoriteit die zou kunnen zeggen dat wij wezenlijk onze leven moeten
veranderen is de wereldwijde crisis omdat deze zich op het
onvoorstelbare beroept, namelijk de totale catastrofe. Je hoeft niet
religieus aangelegd te zijn om de Grote Catastrofe tot godin van onze
eeuw uit te roepen. Omdat ze beschikt over het aura van het
verschrikkelijke, zijn alle wezenlijke kenmerken van een
transcendente macht aanwezig: ze houdt zich verborgen, maar er zijn
wel tekenen te bespeuren; ze openbaart zich bij individuele mensen in
grimmige visioenen en overstijgt daarmee het menselijke
voorstellingsvermogen; ze beroept zich op de enkeling als profeet
(die vervolgens door zijn/haar omgeving meestal als ongeloofwaardig
en lastig (of als wappie) wordt gezien. Wel beschouwd verschilt dit
niet van de god van het monotheïsme (God, Jaweh of Allah) die meer
dan tweeduizend jaar lang als autoriteit werd erkend.
‘Verander je leven!’, zegt Sloterdijk, want anders zal vroeg of laat volledig onthuld worden wat jullie indertijd in de voortekenen niet wilden herkennen.
Vanuit deze achtergrond is het onbehagen te verklaren dat onderhuids merkbaar is in de ethiekdebatten (zowel academisch als politiek). De mogelijke verschrikkingen die sinds de koude oorlog in het vooruitzicht stonden en de ecologische ramp die ons te wachten staat, worden met een verlammende machteloosheid in verschillende discussies aan de kaak gesteld. Ook de veelvuldig aangehaalde terugkeer naar ‘het geloof’ is niet meer dan een symptoom van een onbehagen dat wacht op een heldere formulering. In feite kan de ethiek alleen maar gegrond worden in het verhevene (Erhabene) zoals dat vanaf de eerste ethische overpeinzingen het geval was. Alleen het verhevene is in staat de verticale spanning op te wekken die de mens de koers naar het onmogelijke laat inzetten. Wat men vroeger religie noemde, was steeds het vehikel (in plaats en tijd verschillend) van de absolute imperatief. De rest is gezwets en daarover moet je zwijgen zoals Wittgenstein al eerder beweerde..
Voor de theologen onder ons volgt hieruit: de Ene god en de Catastrofe vertonen meer gelijkenis dan men tot nu toe wil toegeven. Zonder het halsstarrige vasthouden aan een geloof – of het opschorten van het ongeloof – zou volgens de religieuzen geen ethisch handelen mogelijk zijn. Werkzamer is echter de opschorting van het geloof aan het reële zonder welk geen praktische omgang met de dagelijkse feiten mogelijk is. De meesten kunnen/willen niet geloven dat de werkelijkheid catastrofaal zou kunnen zijn. Net zomin we van de rampen uit het verleden geleerd hebben, willen we toekomstige doemscenario’s serieus nemen.
Politici zijn korte-termijn-struisvogels die na de zoveelste fatale blunder - tijdens het broeden op hun windeieren - hun falen transformeren tot de kunst van het afschuiven en ontkennen: ‘ik heb het niet geweten, het was de schuld van …; ik had er geen actieve herinnering aan; met de kennis van nu...’. Deze tweederangs acteurs staan – sinds de Verlichting God tot morele achtergrondruis heeft verklaard – in dienst van een neoliberale fictie. Zij hebben het verhevene van de ethiek naar de esthetiek verschoven: alleen het uiterlijk is nog van belang. Moraal is ondergeschikt geraakt aan economisch belang waarvan het speelkapitaal beheer(s)d wordt dat door een paar grote spelers die zelf niets te verliezen hebben, maar het proces ook niet meer in de hand hebben.
Het is
een grove onderschatting van de natuur van het problematische als je
ervan uitgaat dat alles op den duur wel opgelost wordt. De slechts
horizontaal kortzichtige dieren ontbreekt het aan wezenlijke
verticale spanning van de menselijke existentie.
Geleid door productie- en consumptieverhoudingen in welstandsgebieden en ontwikkelingszones van de aarde vindt blinde exploitatie van eindige bronnen plaats. De reders van de naties blijft zoeken naar arbeidsplaatsen op de Titanic. In de massacultuur staat entertainment voorop en verder is het que sera sera. Na ons de zondvloed.
< Terug